Het drieluik Drie doden (1859) beschrijft het doodgaan van drie vertellers, die zich elk op een andere manier tot de dood verhouden. Ten eerste vertelt een vrouw van adel die onmogelijk kan accepteren dat ze doodgaat. Ten tweede een koetsier die de dood wel accepteert en ten derde merkwaardig genoeg een boom wiens natuurlijke dood het moeizame en wellicht doortrapte omspringen van met name de beschaafde mens met de dood in een kritisch daglicht stelt.